vrijdag 3 oktober 2014

Noson Yanofsky in het boek ‘Wat je brein te boven gaat’.

Beperkingen van taal
Yanofsky begint zijn boek met de beperkingen van de taal, want ‘taal is een instrument dat wordt gebruikt om de wereld waarin wij leven te beschrijven. Maar verwar de kaart niet met het gebied! Er is één groot verschil tussen taal en de wereld waarin wij leven: terwijl de echte wereld vrij van contradicties is, kunnen de door mensen gemaakte talige beschrijvingen van de wereld wél contradicties bevatten.” Een mooi voorbeeld is de leugenaarsparadox. Dit is een simpele zin. Bijvoorbeeld: ‘Ik lieg’. Als de zin waar is, is deze onwaar. Is de zin onwaar, dan is deze waar. “De geest kan geen betekenis geven aan zulke zinnen.” Nog zo’n vermakelijke paradox: de kappersparadox. Stel je een afgelegen dorpje in de Oostenrijkse berg voor met maar één kapper. Iedereen in het dorp houdt zich aan één regel: iedereen die zichzelf niet scheert, moet naar de kapper en iedereen die zichzelf scheert gaat niet naar de kapper. Nu een interessante vraag: wie scheert de kapper? “Hij is een dorpeling en dus moet hij naar de kapper als hij zich niet zelf scheert. Maar hij ís de kapper en dus scheert hij zichzelf. Als hij dus inderdaad zichzelf scheert, omdat hij de kapper is, gaat hij naar de kapper en scheert hij zich niet zelf (…) In tegenstelling tot de leugenaarsparadox heeft de kappersparadox een eenvoudige oplossing: het beschreven dorpje bestaat gewoonweg niet. Het kan niet bestaan, omdat er een contradictie inherent is aan de beschrijving ervan. Onze beschrijving brengt een contradictie omtrent de kapper met zich mee, en omdat de echte wereld geen contradicties kent, bestaat het dorpje niet echt.” Het zijn beperkingen van mentale constructies.